/

De dader viel twee agentes in de rug aan met een mes. Hij diende hen meerdere steken toe, nam hun dienstwapens af en schoot hen dood. Tijdens zijn vlucht probeerde de man een wagen te stelen en schoot hij de passagier, een jongeman van 22, dood. De schutter drong uiteindelijk een school binnen en gijzelde daar een poetsvrouw. Onder andere dankzij haar koelbloedigheid konden de leerlingen van de school in veiligheid worden gebracht. De antibanditisme-eenheden van de Luikse politie kwamen ter plaatse. Er vond een vuurgevecht plaats waarbij enkele agenten gewond raakten. Uiteindelijk werd de schutter door agenten doodgeschoten.

De dader, de 31-jarige Benjamin Herman uit Rochefort in de provincie Namen, was geen onbekende voor justitie. Hij liep veroordelingen op voor onder meer drugsfeiten, slagen en verwondingen, diefstallen en vandalisme, en weerspannigheid. Hij zat al enkele jaren in de gevangenis maar mocht ondanks eerder hervallen en tekenen van radicalisering toch op penitentiair verlof.

Hoe kan het dat een man met zo’n crimineel verleden toch de toelating kreeg om de gevangenis tijdelijk te verlaten?​

Sophie De Wit: “Daar zijn inderdaad vragen bij te stellen. Ook voorheen kreeg hij al de toestemming om de gevangenis te verlaten, in het kader van een uitgaansvergunning of penitentiair verlof. Tijdens die tijdelijke vrijlatingen herviel hij meermaals. In 2010 pleegde hij een overval met geweld op een bloemenwinkel. En ook in 2016 pleegde hij nieuwe feiten. Daarvoor werd hij tot een extra jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zijn gunstmaatregelen werden toen ingetrokken, maar anderhalf jaar later kreeg hij toch opnieuw een aantal keer de toelating om de gevangenis te verlaten. Nochtans zegt de wet klaar en duidelijk dat die gunst niet mag worden verleend als het risico op nieuwe misdrijven bestaat. Me dunkt waren er genoeg alarmbellen. Ik deel dus zeker de verontwaardiging die leeft bij de bevolking.

Bovendien blijkt hij in de gevangenis te zijn geradicaliseerd. Hij kwam in contact met medegevangenen die gekend zijn als ronselaars. We weten dat radicalisering in de gevangenissen een groot probleem is. Hoe kan die verdere besmetting dan alsnog plaatsvinden?”

Koen Metsu: “Dat was ook het eerste dat mij in het oog sprong. De mannen waarmee hij in contact stond, waren gekend als geradicaliseerd. Ze werden gevolgd, men wist dat het geen gewone jongens waren. Hoe kan het dan dat zij niet apart zaten en werden weggehouden van de andere gevangenen? We weten hoe vatbaar gevangenen zijn voor besmetting door radicaal gedachtegoed. Dan moeten we op zijn minst korter op de bal spelen en veel sneller in actie schieten.”

Wat had er volgens u dan moeten gebeuren? Wat moet er anders in de toekomst?​

Koen Metsu: “Er zijn gespecialiseerde afdelingen in de gevangenissen voor diegenen die medegevangenen radicaliseren. In de zogenaamde DeRadexafdelingen worden zij geïsoleerd van de rest van de gevangenisbevolking. Er zijn maar veertig, vijftig plaatsen op die afdelingen. Je zou denken dat die zeker vol zitten, maar dat is helemaal niet het geval. Ik pleit er dus in eerste instantie voor om de zware gevallen sowieso af te zonderen. We moeten absoluut vermijden dat zij anderen kunnen besmetten. Alle gedetineerden die voorkomen op de lijst van de zogenaamde Foreign Terrorist Fighters of Homegrown Terrorist Fighters – onder wie de twee geradicaliseerden die Herman wisten te manipuleren – moesten wat mij betreft al vanaf dag één in een apart gevangenis regime worden opgenomen.”

Sophie De Wit: “Daarnaast moeten tekenen van radicalisering bij gedetineerden natuurlijk ook sneller worden opgemerkt. De gevangenis is de plaats bij uitstek waar je iemand in de gaten kan houden, veel beter dan gewoon op straat. Het is dus belangrijk te screenen en te monitoren wat er allemaal gebeurt. Wie praat met wie? Hoe gedraagt de gedetineerde zich? Zijn er afwijkingen in dat gedrag in vergelijking met  eerder?”

“Het is van cruciaal belang dat informatie voldoende circuleert.“

Hoe kan men dan concreet korter op de bal spelen?​

Sophie De Wit: “We moeten in de eerste plaats meer gebruikmaken van ons gevangenispersoneel en zeker van de penitentiair beambten. Zij komen dag in, dag uit in contact met de gevangenen. Zij zijn onze ogen en oren in de gevangenissen. Als er iemand iets kan opvangen, zijn zij het wel. Laten we hun informatie beter gebruiken en hun vaststellingen eveneens in overweging nemen bij beslissingen over de strafuitvoering, zoals bijvoorbeeld bij een penitentiair verlof.”

Koen Metsu: “Het is belangrijk dat het gevangenispersoneel de gepaste opleiding krijgt om tekenen van radicalisering te kunnen herkennen. De regering heeft budget voorzien voor dergelijke opleidingen. We moeten nu verdergaan op de ingeslagen weg en het omgaan met geradicaliseerde gedetineerden verder professionaliseren.”

En wat als er dan wordt vastgesteld dat een gedetineerde effectief geradicaliseerd is? Hoe ga je daarmee om? Moet er ook niet intensief worden begeleid?​

Koen Metsu: “Uiteraard mag je geradicaliseerde gevangenen niet gewoon on gemoeid laten. Voor zeer veel terrorismefeiten kan en zal de rechter een terbeschikkingstelling uitspreken: een extra straf waardoor iemand opgesloten of opgevolgd blijft. Maar dat geldt niet per se voor iemand die radicaliseert in de gevangenis. Het blijft zeer moeilijk, maar we zijn verplicht om op dat vlak ons uiterste best te doen. In dat kader heb ik met een aantal personen een proefproject rond deradicalisering opgestart, genaamd Deradiant.

“We weten hoe vatbaar gevangenen zijn voor besmetting door radicaal gedachtegoed.”

Binnen de gevangenismuren zijn er deradicaliseringsambtenaren die met de gedetineerden werken, maar te weinig. In Wallonië zijn er geen, in Vlaanderen twee.”

Sophie De Wit: “Ik wil daar graag nog aan toevoegen dat we dit eigenlijk voor het hele strafuitvoeringsbeleid moeten veralgemenen. We beschouwen gevangenissen nog te vaak als loutere vergeetputten. We stoppen iemand achter slot en grendel en laten het daarbij. Maar als we willen dat mensen er beter uitkomen dan dat ze er zijn binnengegaan, moeten we veel meer inzetten op begeleiding voor gedetineerden. Er moet worden gewerkt aan het gedrag van de veroordeelde, het schuldinzicht, de heropvoeding, de rehabilitatie, enzovoort. Enkel zo kan het risico op recidive verkleinen.

Vandaag ligt de nadruk van de minister te veel op het te vriend houden van de vakbonden. Ze zijn de inkomhal van de FOD Justitie gaan afbreken en zijn daar eigenlijk voor beloond. Beloftes aan de vakbonden mogen niet meespelen in de overwegingen van de strafuitvoeringsrechtbank.”

Wat doe je met geradicaliseerde gevangenen die na het einde van hun straf de gevangenis mogen verlaten?​

Koen Metsu: “Dat is een moeilijk vraagstuk. Als je in de gevangenis komt omwille van terrorismefeiten, dan zal men je opvolgen en zal men de terbeschikkingstelling uitspreken als extra straf. Ook voor ronselaars zou men dat bijvoorbeeld nog kunnen invoeren. Maar als je ín de gevangenis radicaliseert, dan is die extra maatregel er niet. Dat neemt niet weg dat ze iemand als Herman in principe moeten opvolgen. Daarvoor dienen de Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) en de Local Taskforce (LTF).

De LIVC is het platform waar, op lokaal niveau, professionelen uit de sociale preventiediensten, de administratie en maatschappelijke actoren casusoverleg organiseren over radicalisering. De LTF is op zijn beurt een overlegplatform waarbinnen de politie- en inlichtingendiensten informatie en inlichtingen over gewelddadige radicalisering uitwisselen. Die geïntegreerde aanpak zorgt ervoor dat alle betrokken diensten op de hoogte zijn en dat de taken worden verdeeld. Zo kan het in het ene geval voldoende zijn dat de wijkagent een oogje in het zeil houdt. Maar in een ander geval zorgt de Staatsveiligheid voor een strikte opvolging.”

Is er niet een probleem met de informatiedoorstroming tussen de verschillende diensten?​

Sophie De Wit: “Inderdaad, de aanslag in Luik heeft aangetoond dat er ook op dat vlak nog veel te verbeteren valt. De onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart had deze conclusie al getrokken. Het is van cruciaal belang dat informatie voldoende circuleert, en we staan al veel verder dan voordien. Enkel zo bouwen we een volwaardige veiligheidsarchitectuur uit.

We hebben gezien dat er bepaalde informatie beschikbaar was over de dader van Luik. Er zouden tekenen van radicalisering bij hem zijn gesignaleerd. Er waren rapporten van de Staatsveiligheid waarin zijn naam voorkwam. Er was de melding van een cipier dat hij zich vreemd begon te gedragen, en dat rapport is niet hogerop geraakt. Er waren de getuigenissen van medegevangenen. Hoe komt het dat er met die informatie niets is gebeurd? Dat zijn vragen waarop we nu duidelijke antwoorden verwachten.”

Bron: Nieuw-Vlaams Magazine – Juni 2018